Fase A. Prijsopgave
De eerste fase om te komen tot een bouwhistorische rapportage is het maken van een vrijblijvende prijsopgave. Hierin wordt de onderzoeksvraag en de omvang en de diepgang van het onderzoek helder gedefinieerd. Alleen dan is het mogelijk om een op de situatie passend bouwhistorisch onderzoek uit te kunnen voeren. Van Reenen Onderzoeksbureau voor Bouwhistorie besteedt om deze reden ruim aandacht aan de offertefase en werkt daarbij met voorkeur met een Plan van Onderzoek.
In de vrijblijvende prijsopgave staat duidelijk omschreven wat de onderzoeksvraag is, wat de omvang en de diepgang van het onderzoek is en uit welke onderdelen het onderzoek bestaat.
De ‘richtlijnen bouwhistorisch onderzoek 2009’ onderscheiden een viertal niveaus van diepgang:
- Bouwhistorische inventarisatie;
- Bouwhistorische verkenning (een bouwhistorische opname op hoofdlijnen);
- Bouwhistorische opname; en
- Bouwhistorische ontleding.
Archief- en literatuuronderzoek vormt vrijwel altijd een onderdeel van bouwhistorisch onderzoek al is de omvang en de diepgang daarvan afhankelijk van het onderzoekniveau en de onderzoeksvra(a)g(en). Afhankelijk van de onderzoeksvra(a)g(en) is het mogelijk om tijdens het bouwhistorisch onderzoek bepaalde vormen van onderzoek in te zetten, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan:
- Bewonersonderzoek;
- Kadastraal onderzoek;
- Onderzoek naar oeuvre van architect;
- Vergelijkend onderzoek;
- Destructief onderzoek;
- Materiaal onderzoek;
- Dendrochronologisch onderzoek;
- Iconografisch onderzoek;
- Cartografisch onderzoek;
- Kerkhistorisch onderzoek;
- Kleuronderzoek;
- Installatie-historisch onderzoek (zie ook www.historische-installaties.nl); en
- Onderzoek naar landschap en historisch groen.
In principe wordt het bouwhistorisch onderzoek geheel zelfstandig uitgevoerd. Wanneer echter onderdelen van het bouwhistorisch onderzoek om zeer specialistische kennis vraagt of wanneer bij cultuurhistorisch onderzoek andere vakdisciplines een rol spelen, wordt dit onderdeel uitbesteed aan een specialist.
Fase B. Opdracht
De overeenkomst van een opdracht komt tot stand door een schriftelijke aanvaarding van de prijsopgave door de opdrachtgever. Met de uitvoering van de overeenkomst zal pas een aanvang gemaakt worden, wanneer deze schriftelijke aanvaarding door Van Reenen Onderzoeksbureau voor Bouwhistorie is ontvangen.
Zie voor verdere toelichting de algemene voorwaarden.
Fase C. Onderzoek
Van Reenen Onderzoeksbureau voor Bouwhistorie voert onafhankelijk onderzoek uit volgens de ‘Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek 2009’. Deze richtlijnen geeft de onderzoeksmethode aan om te komen tot een waardestelling.
De methodologie ofwel de onderzoeksmethode die leidt tot een onafhankelijk bouwhistorisch onderzoek met waardestelling, verloopt in vier stappen.
De totstandkoming van een waardestelling berust alleen op bouw- en/of cultuurhistorische waarden en heeft geen relatie met de bouwtechnische toestand van het gebouw of onderdelen daarvan of wat de wensen en eisen zijn van de opdrachtgever/architect met betrekking tot ontwerpvraagstukken en/of financiële haalbaarheid.
Inbedding in het bouwproces. Zeer belangrijk is om het bouwhistorisch onderzoek zo vroeg mogelijk in het proces uit te laten voeren. Dan kunnen opdrachtgevers, eigenaars, architecten e.d. op een positieve wijze rekening houden met de (bouw)historische waarden en deze inpassen in het nieuwe ontwerp. Zeker als er van herbestemming sprake is.
Stap 1. Het verzamelen en onderzoeken van gegevens
In deze eerste stap worden gegevens verzameld en onderzocht. De gegevens kunnen ontleend zijn aan het object zelf (interne gegevens) of afkomstig zijn uit archivalia (externe gegevens). De gevonden gegevens moeten altijd getoetst worden op betrouwbaarheid. De ervaring leert dat bij het onderzoeken van gegevens voortdurend voorzichtigheid is geboden. Zijn de plannen bijvoorbeeld wel zo uitgevoerd zoals ze op tekening staan? Bij een conflict tussen de interne en de externe gegevens, zijn de interne gegevens doorslaggevend. Het gebouw vertelt de geschiedenis van het wonen, werken en leven van onze voorouders en vormt als het ware een reservoir van historische gegevens. Het is aan de bouwhistoricus om met zijn ervaring en kunde het gebouw te ‘lezen’.
Stap 2. Het interpreteren van gegevens
Deze stap moet gebaseerd zijn op een bundeling van de interne en externe gegevens. In de rapportage moeten de gegevens en de interpretatie strikt gescheiden zijn. De interpretatie moet voor de lezer altijd herleidbaar zijn: het moet helder zijn waarop de bouwhistoricus zijn interpretatie baseert. Externe bronnen zijn over het algemeen hulpbronnen. De interpretatie is afhankelijk van de geraadpleegde (vak)literatuur en de kennis en ervaring van de bouwhistoricus.
Stap 3. Het maken van een waardestelling
Niet voor alle vormen van bouwhistorisch onderzoek is een waardestelling nodig. Wanneer bouwhistorisch onderzoek uitsluitend tot doel heeft om oude constructies, materialen en afwerkingen te documenteren, is een waardestelling niet nodig. Een bouwhistorisch onderzoek als onderlegger voor de architect om het restauratie- en/of herbestemmingsplan te maken, behoort altijd voorzien te zijn van een onderbouwde waardestelling.
Voor restauraties en herbestemmingen is een omgevingsvergunning nodig. In veel gevallen zal de gemeente een bouwhistorisch onderzoek eisen bij de vergunningaanvraag. Het bouwhistorisch onderzoek is een onafhankelijk document dat door de gemeente wordt gebruikt om het ingediende restauratie- en/of herbestemmingplan te toetsen op behoud van monumentale waarden. Bij een historisch gebouw is niet elk onderdeel van even grote waarde. Sommige elementen zijn bijzonder of zelfs uniek en moeten beslist worden behouden; andere hebben geen noemenswaardige betekenis en zouden in het belang van de verduurzaming van het pand kunnen worden aangepast of wellicht zelfs verdwijnen. Om voldoende inzicht te krijgen in het voorgaande, is een waardestelling nodig. Daarbij horen ook zogeheten waardestellingsrepresentatietekeningen. Dit zijn plattegronden die door middel van kleuren duidelijk maken welke delen van grote en van minder grote waarde zijn. De tekeningen geven in één oogopslag optimale duidelijkheid over de situatie en vervullen daarmee een signaalfunctie. Van Reenen Onderzoeksbureau voor Bouwhistorie besteedt ruim aandacht aan goede en leesbare waardestellingsrepresentatietekeningen en indien gewenst ook dateringsplattegronden.
Het doel van de waardestelling is om op basis van historisch onderzoek zo objectief mogelijk ‘het verhaal van het object’ weer te geven, met daarbij de bijzonderheden (hoge waarde) en de algemeenheden (positieve waarde) en de zaken van relatief weinig belang (indifferente waarde). Een waardestelling is geen dictaat, maar een middel om op zoek te gaan naar verantwoorde oplossingen, daarover te communiceren en uiteindelijk een juiste beslissing te nemen.
In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën monumentwaarden met elk een eigen kleur:
- Hoge monumentwaarden. Deze zijn cruciaal voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied en worden weergegeven in blauw.
- Positieve monumentwaarden. Deze zijn van belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied en worden weergegeven in groen.
- Indifferente monumentwaarden. Deze zijn van relatief weinig belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied en worden weergegeven in geel.
Sommige bouwhistorici hanteren een vierde kleur, namelijk rood. Met deze rode kleur worden onderdelen aangegeven die vanuit bouwhistorisch oogpunt storend zouden zijn met de voorkeur deze te verwijderen. Van Reenen Onderzoeksbureau voor Bouwhistorie hanteert de vierde rode kleur NIET, omdat dit om twee redenen principieel onjuist is, namelijk: 1.) Deze rode kleur geen onderdeel uitmaakt van de ‘richtlijnen bouwhistorisch onderzoek 2009’, en 2.) Omdat je hiermee als bouwhistoricus op de stoel gaat zitten van de architect en het bevoegd gezag (gemeente).
Klik hier voor een complexere waardestellingsrepresentatietekening.
De waardestelling moet herleidbaar zijn vanuit de interpretaties van de gevonden informatie in het object zelf (de interne gegevens) en eventueel ook uit archiefstukken (de externe gegevens). De waarde die aan het object of aan onderdelen hiervan wordt gegeven, moet door de bouwhistoricus in de rapportage worden beargumenteerd. Voor de lezer is dan herleidbaar hoe en waarom de waarden zijn toegekend. Van Reenen Onderzoeksbureau voor Bouwhistorie besteed daarom ruim aandacht aan de onderbouwing van de waardestelling.
Afhankelijk van de omvang en diepgang van het onderzoek is het mogelijk een dateringsplattegrond te maken. Zeker wanneer het te onderzoeken object een complexe gelaagdheid heeft met verschillende bouwfaseringen.
Klik hier voor een complexere dateringsplattegrond.
Stap 4. Het opstellen en uitbrengen van adviezen
De adviezen die uit het bouwhistorisch onderzoek voortvloeien, hebben vooral betrekking op mogelijkheden om de gevonden historische waarden te behouden en om deze, waar zinvol en haalbaar, te versterken. De adviezen zijn niet bedoeld om de architect voor te schrijven hoe het nieuwe ontwerp eruit moet zien. De adviezen vormen een aanvulling op de waardestelling. Ze mogen alleen gebaseerd zijn op het uitgevoerde bouwhistorisch onderzoek (en dus niet op andere bronnen of theorieën of eigen opvattingen van de bouwhistoricus).
Een speciale vorm van een aanvullend advies is 1.) de dynamische waardestelling, 2.) een herbestemmingsprofiel, of 3.) het bepalen van de transformatieruimte. Deze vormen van aanvullend advies geeft de architect handvatten om een monumentaal pand of complex her te bestemmen. Zo’n aanvullend advies kan echter nooit in de plaats komen van de waardestelling, maar is altijd een volgende stap die een traditionele waardestelling als vertrekpunt veronderstelt.
Fase D. Oplevering en nazorg
Als eindproduct wordt een rapportage aangeleverd met een heldere structuur waarin de bovenstaande beschreven stappen zijn te herleiden. De tekst wordt ruim ondersteund met (historisch) beeldmateriaal, tekeningen, grafieken en/of tijdslijnen e.d. Een afbeelding/grafic zegt meer dan een pagina vol met tekst.
Indien gewenst wordt de rapportage in een gesprek of presentatie toegelicht. Ook is het mogelijk als bouwhistoricus betrokken te blijven bij de verdere planvorming en bouwhistorische begeleiding in te zetten bij de uitvoering.